Direct contact? Bel een coördinator.
De wet van Murphy
Een vraag die eenvoudig klinkt, maar allesbehalve dat is: “Hans, er is een probleem bij een cliënt. Kun jij iets betekenen?”
Wat volgt, is geen succesverhaal in de klassieke zin. Het is het verhaal van een jonge man die keer op keer opnieuw moet beginnen. Van systemen die stroef draaien, van mensen die ondanks alles blijven zoeken naar wat wél werkt.
En ook: van hoe dun de lijn soms is tussen vastlopen en volhouden.

“Hans, er is een probleem bij een cliënt. Hij zit op het vmbo, wordt binnenkort 18 en de voogdij stopt. Kun jij iets betekenen met jouw achtergrond in het onderwijs? En… we twijfelen of deze zorginstelling eigenlijk wel de juiste plek voor hem is.”
Iemand staat onder druk. Dan zeg ik geen nee.
Wat volgt is een casus die letterlijk en figuurlijk alle kanten opgaat. Mijn haar was al wat grijs en dun, maar in deze periode worden de grijze haren grijzer – en de kale plekken kaler.
Ik ontmoet een jonge man met een zwaar verleden. Op tweejarige leeftijd uit huis geplaatst vanwege ernstige verwaarlozing. Zijn ouders keren hem en zijn broer en zus de rug toe. Ze willen geen financiële verantwoordelijkheid dragen. Ondertussen krijgen ze twee nieuwe kinderen, voor wie ze wél zorgen. Dat laat sporen na.
Hij groeit op in verschillende tehuizen. Nu, bijna 18, is hij geplaatst in een zorginstelling die eigenlijk niet bij hem past. Zijn voogd besluit tot een overplaatsing, 50 kilometer verderop, naar een tehuis in Rotterdam-Zuid. Ook daar gaat het niet goed. De gekozen mbo-opleiding sluit niet aan, de omgeving werkt niet mee, en hij komt zijn bed niet meer uit. De terugplaatsing volgt snel – terug naar de eerdere instelling. En daar kom ik in beeld.
Ook dit blijkt geen passende plek, maar het team doet wél zijn best. Samen zoeken we naar een school die beter bij hem past, en die vindt hij. Hij gaat ernaartoe, vindt zelfs een bijbaan in een snackbar. Het gaat weer een stukje beter.
Maar dan steekt de wet van Murphy de kop op.
De snackbar gaat failliet. De school stopt zijn opleiding en hij moet overstappen naar een andere school. Zijn stage lijkt veelbelovend, maar blijkt uiteindelijk niet aan de eisen te voldoen. Ondertussen is er nog steeds geen stabiele woonplek. We zoeken, bekijken opties, vinden een plek die hem aanspreekt – maar de financiering komt niet rond. Sterker nog: hij blijkt helemaal geen bekostiging meer te hebben.
Een gedragsdeskundige vraagt op persoonlijke titel een nieuwe indicatie aan, want in werktijd mag dat niet. De aanvraag wordt afgewezen. De reden? Hij laat groei zien. Geen ondersteuning meer nodig, volgens de instanties.
Maar waar moet hij dan wonen?
We schakelen het zorgloket van de gemeente en Stichting MEE in. Zij adviseren een WMO-aanvraag. Die procedure duurt meer dan een half jaar.
Ondertussen houdt hij zich knap staande. Hij volgt zijn nieuwe opleiding, begint aan rijlessen en krijgt verkering met een meisje uit een dorp 65 kilometer verderop. Al snel verblijft hij in de weekenden steeds vaker bij haar. Intrekken volgt. Kan dat zomaar? Niet helemaal, maar we gedogen het. Haar moeder werkt tenslotte ook in de zorg.
Maar het heeft gevolgen: door de verhuizing raakt hij zijn bijzondere bijstand voor bewind en mentorschap kwijt.
Hij maakt zijn school af, maar werk vinden blijkt lastig. Zijn MBO 2-niveau is onvoldoende voor zijn gewenste sector. Dan maar weer in een snackbar. Helaas — opnieuw grijpt de wet van Murphy in: na een week wordt hij vervangen door een goedkopere kracht.
Gelukkig lukt het daarna in de keuken van een restaurant. Maar wanneer bewindvoerder de werkgever informeert dat hij onder bewind staat, haakt de werkgever af.
Via de moeder van zijn vriendin komt hij terecht in de levensmiddelenbranche, in haar dorp. Hij verdient geld, haalt zijn rijbewijs. En dan: eindelijk goed nieuws. De WMO-indicatie wordt toegekend. Er komt een zorginstelling in beeld, vlakbij zijn werk en zijn vriendin. Binnen vier maanden kan hij er terecht.
Maar dan, op kerstavond, maakt zijn vriendin het uit.
Praktisch als hij is, verhuist hij tijdelijk naar zijn broer, 50 kilometer verderop. Vanuit zijn huidige woonplek zou hij 14 uur per dag onderweg zijn. Eerst mag hij de auto lenen, later wordt het toch weer de trein.
Na drie maanden komt er rust: een nieuwe woning. Hij regelt de verhuizing zelf. Maar de nieuwe begeleiders starten met een gewenningsperiode — hij ziet dat als vrijheid, en pakt die ook. Op zijn werk botst hij met zijn leidinggevende. Hij pikt haar houding niet en neemt ontslag, zonder overleg. Ik geef aan dat hij dit misschien beter kan terugdraaien, maar zijn besluit staat vast.
Hij gaat ’s avonds zwart bijverdienen. Van dat geld koopt hij een scooter, zonder medeweten van bewindvoering. “Die denkt toch niet met me mee” zegt hij. Eerdere pogingen om auto’s aan te schaffen zijn door de bewindvoerder ook tegengehouden. Voor de verzekering van de scooter heeft hij ze toch weer nodig — en ze betalen.
Er zijn strubbelingen met zijn nieuwe woonplek. De afspraken zijn onduidelijk, zegt hij. Hij voelt zich buitengesloten, er wordt geroddeld. De spanningen lopen weer op.
Op dat moment draag ik hem over aan een nieuwe mentor uit de regio, zoals ik al eerder heb aangekondigd. Een afstand van 75 kilometer is niet houdbaar. Zijn reactie: uit het oog, uit het hart. Hij verbreekt elk contact. Begrijpelijk, met alles wat hij heeft meegemaakt. Ik ben tenslotte weer één van velen die voorbij is gekomen.
Toch weet ik inmiddels: hij heeft maar vijf dagen zonder werk gezeten.
Eindelijk eens géén wet van Murphy.
